Kritiek op de democratie is van alle tijden. Klachten betreffen o.a. het switchen tussen extremen, weinig draagvlak voor besluiten, veronachtzaming minderheden, gebrek aan transparantie, zouteloze compromissen, gebrek aan daadkracht, etc, etc. Daarnaast is vaak een kernpunt in deze kritiek  de rol van de burger in het besluitvormingsproces en de mate van invloed op de concreet te nemen besluiten. Er is zowel angst voor teveel invloed als frustratie van te weinig invloed. Burger en regering zijn dan tegenpolen die elkaar dan niet of niet genoeg vertrouwen, dat er ‘goede’ besluiten worden genomen vanwege de teveel of te weinig invloed van de burger.  

Vanuit de burger is er de angst of beleving dat men niet gehoord wordt en dat hun belang niet echt meeweegt en er toe doet en daarom wol de burger meer invloed.

Vanuit regeringen is er de angst of beleving dat besluiten onzorgvuldig of onevenwichtig tot stand komen en daarom wil men invloed reguleren.

Echter als men heeft gekozen voor een democratisch politiek proces dan kiest men dus voor een rol en invloed van de burger in het besluitvormingsproces. In alle gevallen is het dus zaak dat zoveel en zo goed mogelijk voorwaarden zijn ingevuld, dat er tot ‘goede’ besluiten wordt gekomen, ongeacht welk model voor de rol van de burger men ook kiest.

Uiteindelijk met het doel dat bestuur door middel van een bepaalde invulling van democratie leidt tot besluiten waar alle stromingen (al dan niet meerderheden of minderheden) zich in voldoende mate gehoord voelen en zich in voldoende mate terugvinden in de gekozen oplossing.

Hiernaast is ook regelmatig kritiek die zich richt op ‘de politici’, die het slecht zouden doen. Maar het is mijn inziens een misvatting dat vervangen van alleen de poppetjes in het politieke spel werkelijk tot betere situatie leidt. Als men vindt dat politici het verkeerd zouden doen, dan is betere vraag hoe het komt dat politici zich zo gedragen als ze doen. Vervang ze door andere poppetjes dan is het zeer waarschijnlijk dat grosso modo de nieuwe poppetjes zich hetzelfde gaan gedragen als de oude poppetjes. Het is voor een zeer groot deel het systeem van processen, rollen en cultuur die het gedrag van politici bepaald van welke stroming dan ook. Dit naast het feit dat er ook voorbeelden zijn van politici die het verschil maken en onafhankelijk opereren van gangbare cultuur en processen.

Blijft dus het belang de voorwaarden in te vullen waardoor het politieke systeem goed kan functioneren.

Om deze voorwaarden te preciseren gebruik ik 4 invalshoeken of kernvragen.

  1. Klopt de inhoud van alles wat in het besluitvormingsproces wordt aangedragen, is er voldoende gemeenschappelijk beeld van ‘feiten’ en ‘waarheid’?
  2. Voelen de burgers zich in voldoende mate betrokken in het besluitvormingsproces, is er adequate wederzijdse communicatie voor wederzijds begrip, gehoord voelen, inbreng en erkenning?
  3. Is het proces inclusief rolverdeling in het proces transparant, zuiver en ordelijk?
  4. Is de uiteindelijke besluitvorming gedragen en evenwichtig in alle aspecten en belangen?

Deze 4 invalshoeken worden hierna verder uitgewerkt met op eind een samenvatting.